Niet drie maar vijf volle dagen later kwam meneer Hayri met zijn kleine vrachtwagen langs. Hij wist dat we nog steeds geen water hadden gevonden, maar hij deed alsof het hem niet uitmaakte. Hij had ook zijn vrouw meegenomen en zijn zoon, die een paar jaar jonger was dan ik. Wandelend over het terrein liet hij ze zien waar de werkplaatsen voor het verven en wassen van textiel zouden komen als er eenmaal water gevonden was. Kijkend op de tekeningen en de afstanden met zijn passen metend wees hij vervolgens de plek aan waar de toekomstige opslagloods zou komen, waar het directiekantoor en waar de kantine voor het personeel. Zijn zoon stond met nieuwe voetbalschoenen aan zijn voeten en onder zijn arm de plastic voetbal die hij uit de wagen had gehaald, naar zijn vader te luisteren.

Wat later trapten vader en zoon in een hoek van het terrein een balletje, met een paar stenen hadden ze de plaats van een doel gemarkeerd, nu namen ze om de beurt strafschoppen. De moeder spreidde onder mijn walnotenboom een kleed uit en begon daarop het voedsel uit te stallen dat ze in een mand had meegebracht. Ze stuurde Ali naar ons om te zeggen dat we allemaal voor het middageten werden verwacht, wat mijn baas een ongemakkelijk gevoel gaf. Hij besefte dat deze pontificale en onnodige picknick de plechtigheid was die meneer Hayri eerder bedacht had om te vieren dat er water was. Meneer Hayri had duidelijk veel over die dag gefantaseerd. Mijn baas kwam met tegenzin met ons mee, ging aan de rand van het kleed zitten en nam van ieder gerecht, de hardgekookte eieren, de tomatensalade met ui, de gevulde pastei, één klein hapje.

Na het eten ging de zoon van meneer Hayri naast zijn moeder liggen en viel in slaap. De dikke, sterke en goedlachse vrouw stak een sigaret op en las de krant Goedemorgen, het krantenpapier ritselde in de wind.

Ik zag dat mijn baas meneer Hayri nog eens meenam naar de plek waar wij het zand stortten, en liep naar hen toe. Al die tijd is er geen water in de put gekomen, stond op het droeve gezicht van de eigenaar van het terrein te lezen, op korte termijn zal dat ook niet gebeuren, misschien komt dat water wel nooit.

‘Meneer Hayri, met permissie, geef ons nog drie dagen…’ zei mijn baas.

Hij had het heel deemoedig en zachtjes gezegd. Ik geneerde me er getuige van te zijn dat mijn baas in deze situatie was beland, ik werd kwaad op meneer Hayri. De textielondernemer liep terug naar de walnotenboom, overlegde even met zijn vrouw en zoon en kwam toen terug.

‘Meneer Mahmut, de vorige keer dat ik hier was heb je me drie dagen respijt gevraagd,’ zei hij. ‘Ik heb je meer dan drie dagen gegeven. Maar er is geen water. Op deze plek is de grond heel slecht. Ik trek me terug uit deze onderneming. We zijn echt niet de eersten die op de verkeerde plek een put beginnen en er dan van afzien. Graaf ergens anders op het terrein een nieuwe put, jij kunt het beste zeggen waar.’

‘Een onderaardse ader verandert op het meest onverwachte moment van richting,’ zei mijn baas. ‘Ik ga hier verder.’

‘Als je water vindt, laat het me dan weten. Dan spring ik meteen in de auto. En ik geef jullie je geschenken, nog meer dan wat ik heb beloofd. Maar ik ben een zakenman. Ik kan niet eindeloos beton blijven storten in een put zonder water. Ik kan geen loon, materiaal en geld meer geven. Ali houdt nu op met werken en gaat met mij mee terug. Als je ergens anders op het terrein een nieuwe put begint, stuur ik hem weer naar je toe.’

‘Ik zal hier water vinden,’ antwoordde mijn baas.

 

Uit: Orhan Pamuk, De vrouw met het rode haar. Roman. Amsterdam: De Bezige bij, 2017. Oorspronkelijke titel: Kırmızı Saçlı Kadın. Roman. (2016). Vertaald uit het Turks door Hanneke van der Heijden.

Website van Hanneke van der Heijden, literair vertaler – over de literaire wereld in Turkije, over vertalen, en met fragmenten gepubliceerde en ongepubliceerde vertalingen uit het Turks.

WOORDENWOLK