De Droste-vertaler. Over het vertalen van ‘Radeloos als we waren’ van Barış Bıçakçı
De roman Radeloos als we waren van Barış Bıçakçı is genomineerd voor de Europese Literatuurprijs. Naar aanleiding van de nominatie vroeg boekhandel Athenaeum in Amsterdam me iets te schrijven over de vertaling van de roman. Onderstaand stuk is ook op de website van de boekhandel gepubliceerd. Hier is een fragment uit de roman te lezen.
Een vertaler vertalen
Waarom, vraag je je soms af, zijn er toch zo weinig romanpersonages die vertalen? Universiteitsdocenten, reizigers, artsen, journalisten, rijke nietsdoeners, arme werklozen, daarvan zijn in romans genoeg voorbeelden te vinden. Zelfs over schrijvers schrijven schrijvers graag. Maar hoofdpersonen die vertalen?
Dat een vertaler een vertaler vertaalt is dan ook een zeldzaamheid. Als vertaler van Turks proza heb ik me de afgelopen jaren ingeleefd in een middeleeuwse miniatuurschilder aan het Osmaanse hof, in een gemeenteambtenaar in een perzikenboomgaard, in een vergane zeeman, in een verhalenventer van het spoor, in Orhan Pamuk die over zijn jeugd vertelt, in een boom, een hond, een muntstuk. Maar in een vertaler, nee.
Totdat uitgeverij Leesmagazijn Bizim Büyük Çaresizliğimiz ter vertaling aanbood, de vierde roman van Barış Bıçakçı (1966). De auteur maakte zijn literaire debuut met een dichtbundel. Dat geldt voor meer auteurs in Turkije, maar Bıçakçı heeft ook na zijn overstap op proza een precieze, poëtische stijl behouden. Bizim Büyük Çaresizliğimiz, dat in 2004 verscheen, betekende Bıçakçı’s literaire doorbraak in Turkije, overigens zonder dat hij ook maar enig vraaggesprek of interview gaf, zelfs zijn foto is nauwelijks te vinden. Maar Bıçakçı en zijn roman zijn in nog een heel ander opzicht bijzonder: de hoofdpersoon en verteller van het verhaal, Ender, verdient zijn brood met vertalen.
Beloftes van somberheid
Of eigenlijk is Ender een halve hoofdpersoon. Niet omdat hij vertaalt, moet ik er meteen even bij zeggen, want de uitoefenaars van ons beroep worden helaas maar al te vaak aangezien voor een soort schimmensen, schaduwfiguren, halfschrijvers. Ender is in zekere zin maar half mens vanwege de verbondenheid met zijn boezemvriend Çetin, het andere hoofdpersonage, en hun beider tekortkomingen; ze maken ‘met zijn tweeën hoogstens één man’, zoals hij in het verslag van hun lange, hechte vriendschap schrijft. De twee mannen van eind dertig hebben net eindelijk samen een flat betrokken als de ouders van studente Nihal bij een verkeersongeluk omkomen en zij bij hen intrekt. Wanneer ze alle twee op de veel jongere Nihal verliefd worden, blijkt nog eens zozeer hoe de twee mannen worstelen met het leven, met de ouderdom.
Ender werkt thuis en vertaalt boeken voor Turkse uitgevers. Zelf ben ik niet zo’n thuiswerker, en de uitgevers voor wie ik boeken vertaal houden kantoor in Nederland, maar op een paar van dat soort details na: daar zat ik plots met werktafel en al op een Droste-blik. Ender, met zijn hang naar herhaling in zijn poging het verstrijken van de tijd te bezweren, zou er misschien van dromen een plaats te bemachtigen in een Drosteplaatje, dat zich met rigide wettigmatigheid tot in het oneindige herhaalt, maar zou het ons, andere vertalers, niet nog mismoediger maken dan het vastgeklonken zijn aan onze stoel al doet, dat onding in onze kantoren waarop we noodgedwongen vele uren doorbrengen? De titel van Bıçakçı’s roman, Radeloos als we waren, beloofde ook al niet zo veel vrolijks.
En dan is de roman ook nog eens gesitueerd in Ankara, geen plaats die bekend staat om zijn frivole lichtvoetigheid. (Ook in dat opzicht valt Bıçakçı’s roman trouwens op: veel Turkse literatuur speelt zich af in Istanbul.) De hoofdstad van Turkije heeft iets onherbergzaams. Of het nu komt door het stempel dat het ambtenarenapparaat en het leger op de stad drukken, door de ijskoude winters en de verzengende zomers, of doordat de stad zo weinig zichtbare geschiedenis heeft – de in 1923 als hoofdstad uit de grond gestampte stad lijkt daar even snel weer in te kunnen verdwijnen, verzwolgen door de eindeloze steppe, die nog steeds tot in het centrum voelbaar is.
Dat decor van een stad die geen schuilplaats is, geen afleiding biedt voor de vergankelijkheid van het bestaan, een stad die niet oud is, maar toch te oud om nieuw te zijn, versterkt de radeloosheid van Ender en Çetin. De twee vrienden, die zichzelf graag omschrijven als ‘mannen van middelbare leeftijd, de een met buikje, de ander kaal’, zijn of voelen zich te oud voor de onbevangenheid van de tiener Nihal, te jong om zich terug te trekken uit het maatschappelijk leven en de stad en vissend de tijd door te brengen, of vanuit een leunstoel uit te kijken over zee. De grote radeloosheid uit de titel van de roman, de radeloosheid over het verstrijken van de tijd, knaagt voortdurend.
Taal voor poëzie van het alledaagse
Toch bleek Radeloos als we waren geen somber boek. Het heeft een sombere grondtoon, die als de dreun uit een verre machinekamer voortdurend merkbaar is. Maar Enders relaas toont ook dat Çetin en hij, desnoods tegen de klippen op, proberen die dreun te overstemmen.
Çetin, de man met het buikje, gaat de radeloosheid te lijf met koken en eten, met gezelligheid, met een biertje voor een voetbalwedstrijd. Ender biedt de radeloosheid het hoofd met de poëzie van het dagelijks leven. Dat wil zeggen: met taal. Want alleen taal brengt die poëzie aan het licht.
Hoe zou Çetin ook anders kunnen? Zijn wereld is er een van taal. Hij verkeert tussen boeken en gedichten, tussen opstellen en encyclopedieën, schrijft brieven en briefjes. De bewegingen van zijn geliefde, in de weer met een pan kokende jam, zijn voor hem ‘vloeiende letters geschreven in de lucht’. Met opgesmukte zinnen probeert hij indruk op haar te maken, met stellige richt hij zijn ingestorte vriend weer op. Hij ziet in alles taal, leeft in taal, creëert zijn werkelijkheid met taal.
Op de achtergrond kan de radeloosheid nog zo dreigend dreunen, die relativering geeft het boek iets lichtvoetigs. Nu wekt lichtvoetigheid vaak de indruk simpel tot stand te brengen te zijn, maar dat is het niet, niet in het leven zelf, niet in een tekst.
Dosering
En ook niet in een vertaalde tekst. Eigenlijk is het vinden van de juiste toon wat mij betreft het moeilijkst bij het vertalen van proza. Maar dat is natuurlijk alleen een verhullende manier om te zeggen dat vertalen van literair proza moeilijk is. Want de toon van een tekst is uiteindelijk het geheel van bijna alles: de woordkeus, het ritme van de zinnen, de vaart en de pauzes, de dosering van informatie.
Hoe al die verschillende componenten bij het maken van een vertaling op elkaar inwerken is tot op zekere hoogte wel te analyseren. Dat in kort bestek uitleggen is lastiger, al helemaal omdat Turks bij Nederlandstaligen meestal niet bekend is. Misschien kort iets over wat door niet-vertalers vaak over het hoofd gezien wordt: de dosering van informatie.
Het belang van een goede dosering is duidelijk: wie een grap vertelt, zorgt dat de clue aan het eind komt, anders is de grap weg. Dat geldt ook voor andere taalsituaties. Staat bepaalde informatie op de verkeerde plek, dan is het effect verpest, of komt de nadruk verkeerd te liggen. Alleen: talen hebben vaak hun eigen regels die bepalen waar bepaalde informatie in een zin komt te staan.
Hoofdbrekens van luchthartigheid
Bij een vertaling uit het Turks is het goed doseren van informatie vaak moeilijk doordat de grammaticale structuur van Turks (dat tot een groep van talen uit Noord- en Centraal-Azië behoort) zo verschilt van die van het Nederlands (een Indo-Europese taal). Alle informatie over wie of wat een handeling uitvoert, de tijd waarin die handeling zich afspeelt, de noodzakelijkheid of wenselijkheid daarvan, een eventuele ontkenning, is in het Turks samengebald in een werkwoordelijk predicaat, dat meestal achteraan in de zin staat. Een Nederlandse lezer of luisteraar krijgt die informatie doorgaans al aan het begin van de zin. Daarentegen staat een betrekkelijke bijzin in het Turks juist vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, in het Nederlands erachter. Dergelijke structurele verschillen tussen de twee talen hebben tot gevolg dat de volgorde waarmee de informatie in een Turkse zin wordt gepresenteerd bij vertaling in het Nederlands volledig door elkaar gehusseld wordt. Het vergt dan ook vaak heel wat heen-en-weer geschuif met zinsdelen om grapjes in het Turks in het Nederlands niet meteen te verraden, verrassingen niet al bij voorbaat weg te geven.
Zo kan iets luchtigs een mens soms toch hoofdbrekens bezorgen, tenminste de mens die die luchthartigheid moet vertalen. Maar zoals een tolk die met een gekwelde cliënt naar een psycholoog gaat al tolkend zelf ook een kleine psychologische behandeling ondergaat, zo werd ik al vertalend aangestoken door Enders lichtvoetige poëzie.
Letters schrijven in de lucht
Daarbij: Ender relativeert niet alleen de zwaarte van het leven, maar ook die van het vertalen. Want tussen al zijn gedachten over Çetin, over Nihal, over het onverbiddelijke verstrijken van de tijd, over de schoonheid van herhaling, beschrijft hij ook, en met die zelfde relativerende humor, zijn dagelijkse werk.
Ender zit, zoals wij, vertalers, allemaal, op zijn knieën tussen encyclopediedelen, leest gretig over papiervisjes en hoe die zich voeden met het stijfsel in boekbanden en behang al is hij eigenlijk op zoek naar informatie over de Chinese taal Pinghua; doet ploeterend door antropologische, psychologische en filosofische teksten de deur open voor venters van geurvreters, van waterfilters, van pannensets; vraagt zich, wanneer hij bij uitzondering toch het huis verlaat, af of hij aan al dat opgesloten zitten in zijn kamer misschien een complex heeft overgehouden, of hij een probleemgeval geworden is, zo’n type dat zich van alles in het hoofd haalt en zijn ergernis oppot; hij troost zich met de warmte van kopieermachines, repareert zijn verwonde zelfbeeld met het mobiliseren van zijn geestelijke kracht en met de aanschaf van een woordenboek.
Ender gooit dan ook niet één reddingsboei uit maar twee: eentje waar alle lezers, vertaler of niet, zich aan vast kunnen klampen, een hulpmiddel om enigszins het hoofd boven water te houden in het stromen van de tijd. En eentje speciaal voor de vertalende lezer, om niet te verdrinken in het werk, niet te verdrogen op de vertalersstoel, lachend te lezen over papiervisjes al was het doel van de speurtocht eigenlijk een plaatje van een standbeeld in het Kurtuluşpark in Ankara. Zo kunnen de vingers van de vertaler, al zit de rest van zijn lijf in de ijzeren greep van zijn bureaustoel, fladderend over het toetsenbord, en kan hij licht en vloeiend zijn zinnen tikken als schreef hij letters in de lucht. Waren er maar meer romans met een vertaler als hoofdpersoon.